Menu

vrijdag 23 december 2011

Post voor mevrouw Bromley – Stefan Brijs


Op de leeskring hebben we een tijdje geleden “De Engelenmaker” gelezen, het boek waar Stefan Brijs (Genk, 1969) beroemd mee werd. “Een groots verhaal over goddelijke zonen en torenhoge idealen”, jubelde The Independent. En inderdaad, het gaat over een doorgedraaide arts die een gekloonde drieling opvoedt. Een bizar gegeven, maar ik houd wel van bizarre toestanden: dat kan in verhalen.
Wie iets in die geest van “Post voor mevrouw Bromley” verwacht komt bedrogen uit. Dit is een totaal ander boek, meer een historische roman, die zich afspeelt tijdens de eerste wereldoorlog.


Op de vierde bladzij begint het verhaal voor een boekengek als ik helemaal goed:
“… ‘Waanzin! Waanzin!’ begon hij te roepen. ‘Zal ik jou eens vertellen wat waanzin is! Jij met je neus in de boeken altijd! Dat is waanzin! En al die boeken hier…’ – met een brede armzwaai wees hij naar de muren, die van vloer tot plafond vol boeken stonden – ‘Dat is waanzin, John! Een en al waanzin!’…”.
I love John! Direkt.

Het gaat vaak en veel over literatuur (Shakespeare, Milton, Keats, Dickens, Goethe), en gelukkig maar, want eigenlijk is het verhaal op zich, met ruim 500 bladzijden, een gebed zonder einde, dat zonder veel opwinding maar door blijft kachelen. Dat had ik niet verwacht van Stefan Brijs. Maar ja; soms valt het niet mee je eigen succes (tot in China en Rusland toe) te handhaven.

Het eerste deel, “Het thuisfront” verhaalt over twee ‘zoogbroeders’ (melk is dikker dan bloed – zegt mevrouw Bromley – het is het jaar 1914) uit Hoxton, een arbeiderswijk in Londen, die door het uitbreken van WO I uit elkaar worden gedreven.
John Patterson, een alleen opgroeiende jongen met een bibliofiele weduwnaar als vader, houdt van literatuur, en is vast van plan engels te gaan studeren aan de universiteit – oorlog of geen oorlog. “… Mijn vader verzamelt boeken en leest ze niet, ik lees boeken en verzamel ze niet…”.
Zijn vriend Martin Bromley - klein ventje, grote bek - staat te popelen om soldaat te worden. Daar is hij met 17 jaar veels te jong voor, maar door een list weet hij zich het leger in te praten. In zijn ogen is John een bange lafaard.
Als Martin het leven van John uitmarcheert, marcheert een medestudent, William Dunn, zijn leven in. William houdt van de Duitse cultuur, de Duitse schrijvers, de Duitse denkers. Hij veracht het gepeupel, dat zich kritiekloos als een stel lemmingen de oorlog in laat drijven.

Wat ik nooit heb geweten: in Engeland vonden er tijdens WO I pogroms plaats tegen Duitse emigranten die de Joodse pogroms naar de kroon staken. Voor hun eigen veiligheid heeft de engelse regering uiteindelijk de Duitse inwoners laten interneren.
Wat ik ook nooit heb geweten: de druk op jonge mannen in Engeland om zich onder de wapenen te begeven was zo enorm dat je amper over vrijwillige deelname kunt praten. John durft bijna niet de straat op omdat hij wordt uitgescholden en nagewezen. Zijn leefomgeving is vergeven van ronselaars. Zijn liefje steekt in het bijzijn van haar feministische vriendinnen een witte veer in zijn knoopsgat: het symbool voor lafheid.

Ik heb de televisieserie “In Europa” van Geert Mak gezien, en met een half oog zie ik ook wel eens wat voorbijkomen als mijn ega naar een oorlogsfilm kijkt. “Wat zijn dat voor idioten”, dacht ik altijd, als ik zag hoe lachende soldaten met bloemetjes in hun geweerlopen naar het front wandelden, waarvan ik na het lezen van het onovertroffen anti-oorlogsboek “Van het westelijk front geen nieuws” (Erich Maria Remarque, 1898 – 1970) wist, dat hun lichamen even later als vellen in de bomen zouden hangen. Alsof ze op schoolreisje waren!
Nu begrijp ik dat een beetje.

Ik vind nog steeds dat iedere puber die het in zijn hoofd haalt soldaat te willen worden verplicht “Van het westelijk front geen nieuws” zou moet lezen. Waarom dat korte poosje dat je leeft uitgerekend militair worden! Waarom niet bij de politie of ‘artsen zonder grenzen’? Er zijn zoveel heftige banen waarin je de hulpverlener uit kunt hangen. Dat geëmmer van bepaalde partijen in de kamer over soldaten die in Afghanistan geen oorlogshandelingen mogen plegen is compleet belachelijk. Soldaten worden opgeleid om te doden. Waarom dacht je dat ze anders rondlopen met machinegeweren. En laat ontwikkelingswerk maar bij de ontwikkelingswerkers; dan blijft het voor iedereen duidelijk.
Natuurlijk snap ik heus wel dat er uit veiligheidsredenen en volksbelangen legers moeten zijn; maar dat neemt niet weg dat oorlog een onverdraaglijke zaak blijft waarin schone handen niet bestaan.
Ik heb geen zoon/dochter die het leger in wil, maar als dat wel zo was, zou ik vast zo’n moeder zijn als in “De Held” van Jessica Durlacher (zie mijn blog van 24.09.’11): ik zou hemel en aarde bewegen om hem /haar op andere gedachten te brengen (wat natuurlijk niet zou lukken)…

In dit boek wordt uit de doeken gedaan hoe de oorlog wordt verheerlijkt, en deugden als vaderlandsliefde en dapperheid worden opgehemeld ten koste van waarheid. Dat laatste doet er minder toe.
Als Mary, het meisje waar John verliefd op is, hem laat zitten, zijn vriend William de pressie die zijn omgeving op hem uitoefent niet meer aankan en zelfmoord pleegt, en ook zijn vader de dood vindt, geeft John de moed op en meldt zich als soldaat. Misschien zal de oorlog ook hem snel zijn einde brengen.
Het tweede deel “Het Westfront” verhaalt over zijn soldatenleven in België en Frankrijk. Het valt allemaal best mee, hij wordt bediende van luitenant Ashwell: een luizenbaantje.
Eén van zijn taken bestaat uit het verzamelen en rondbrengen van de post. Daarmee treedt John in de voetsporen van zijn vader, die ook postbode was. Prachtig beschrijft Stefan Brijs, hoe er in een wereld zonder internet, gesjoemeld wordt met woorden op papier. Soms uit mededogen, soms uit leugenachtigheid, soms uit liefde, soms uit pure wanhoop.
Jarenlang houdt John een brief voor mevrouw Bromley achter waarin staat dat haar zoon Martin is omgekomen. Hij kan haar het verdriet van dit feit niet aandoen.
John censureert en controleert de brieven van en voor en over zijn collega's, en komt er langzaam achter dat waarheid en eerlijkheid in zijn situatie gelijk staan aan onmenselijkheid.
Gelukkig schrijft Stefan Brijs in het tweede deel net zo rauw over de gruwelen van de loopgravenoorlog als Sebastian Faulks in het prachtige “Lied van de loopgraven”, waaruit ik de periode van WO I eigenlijk een beetje leerde kennen. Met al hun energieke dapperheid kwamen duizenden naïeve jongens in ‘de hel’ terecht. En altijd zegt de mensheid dan weer dat zoiets nooit maar mag gebeuren; en toch gebeurt het daarna gewoon weer opnieuw… en opnieuw… en opnieuw…
WO II, Joegoslavië, Rwanda, enz.
“Als de keizer jeuk heeft, moet het volk krabben…”.

Oorlog doet wat met je.
Ik moest denken aan Sofie Hilbrands die ik een poosje geleden op televisie zag praten met een ex-soldaat. Hij reed standaard te hard in zijn auto omdat hij zich constant opgejaagd voelde. Dertig jaar en zo’n beetje leven als een ongeleid projectiel; een voetzoeker waar iedereen voor uit de weg gaat.
Een ander was voortdurend op zoek naar een kick omdat hij gek werd van gezapigheid (en zijn vrouw werd weer gek van hem). Niet meer rustig kunnen worden: ik denk dat ik mij maar bij het vreemdelingenlegioen zou aansluiten, als dat tenminste nog bestaat. Zolang er geen goede psychologische hulp voorhanden is voor ex-militairen…
Ik kan mij zo voorstellen dat Tanja Nijmeijer ook in een dergelijke staat verkeerd. Eigenlijk zou de Nederlandse regering haar natuurlijk gewoon moeten kidnappen van de Colombiaanse FARC en net zolang hersenspoelen tot ze weer zonder bommen en granaten kan leven.
Dat vrouwen op uniformen vallen, zoals zo vaak en ook in dit boek weer wordt beweerd, slaat nergens op.
Ik zie meer in mensen als Nelson Mandela en de vandaag begraven Tsjechoslowaakse president Václav Havel met zijn ‘fluwelen revolutie’.

Terwijl ik dit boek aan het lezen was dacht ik bij sommige woorden en uitdrukkingen (haar ‘kwinkelerende’ stem / ving ik haar kussen ‘op’ mijn wang ‘op’ / een item over ‘bakvissen’/ en ‘hup’, ga iets nuttigs doen): “wat moet dat worden met jou, Stefan Brijs?”. Het meest spetterende dat ik in dit boek kon ontdekken: “… Mevrouw Bromley greep meteen in. ‘Molly, houd je grote snavel!’ siste ze…”.

En toch; Stefan Brijs heeft mij ook maar mooi laten nadenken over 'vrede'. En dat met kerst!

"Post voor mevrouw Bromley" is voor €19,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: Atlas - 2011

woensdag 14 december 2011

Draaf met mij – Rita Spijker & Yoko Heiligers


Nóg zo’n indrukwekkend prentenboek van uitgeverij Marmer.
“Draaf met mij” gaat over de geboorte van een veulentje.
Rita Spijker, auteur van een aantal typische vrouwenboeken (‘Licht op mijn huid’, ‘De liefste moeder die ik ooit kende’, ‘Kreukherstellend’, ‘Tussen zussen’) schreef de tekst erbij: in bijna ‘verheven’ dichtvorm welteverstaan. Echt; ik moest even aan het kerstverhaal denken. Niet normaal meer.
Neem de eerste bladzij: “… In de paardenstal brandt licht – Stiekem gluurt het door een kier – Binnen staan de paarden, vier – Raam en luiken zijn goed dicht – Muis zit doodstil bij de muur – In de lucht hangt avontuur…”.
Dit is toch gewoon ‘wachten op het wonder’?


Moederpaard is ‘dik en zwaar en bollend rond’. Alles ‘wacht’ op de bevalling: “… Golvend rimpelt nu de vacht – Iets beweegt daar in het lijf – Merrie snuift, staat doodstil stijf – Ze verzamelt al haar kracht…”.
De andere paarden kijken tijdens de geboorte verbijsterd toe: “… Hoofdje, rug en een vlassig staartje – Uit het vlies komt een splinternieuw paardje!...”.
Welkom op de wereld: “… Leef! – Met lange halen van haar tong – Likt moeder leven in haar jong…”.

Yoko Heiligers maakt naast illustraties ook beeldend theater, installaties en animatiefilms. Haar tekeningen zijn eenvoudig, maar ook al zo dromerig magisch-realistisch.
In het licht van de maan veel lange donkere schaduwen. Als de tekst over een muis in een schuur gaat, zie je niet de muis, maar een schuur waarin licht brandt met een open deur waaruit zich de enorme schaduw van een muis werpt.
De paarden zijn zwart-wit getekend in een steeds gekleurde omgeving.
Prachtig vind ik de tekening van het paard dat aan het bevallen is: het heeft drie hoofden (paarden hebben ‘hoofden’ volgens mijn dochter) dat ongewoon natuurlijk de heftigheid van de bewegingen tijdens de weeën symboliseert. Ze ligt helemaal weggedoken in een hoekje van een grote ruimte; wat de suggestie wekt dat ze totaal overgeleverd is aan wat er met haar gebeurt. Volgens mij kun je zoiets alleen maar verzinnen als je zélf een bevalling hebt meegemaakt…
Later zie je die drie hoofden weer terug op een tekening die laat zien hoe de moeder het kleine veulentje dwingt op te staan.
Heel mooi: een tekening waarbij het jong zo tegen zijn moeder leunt dat het in het schaduwbeeld net lijkt of het weer uit zijn moeder komt.
Ook heel mooi: een tekening waarop het veulen geschaduwd wordt door donkerblauwe ‘nachtmerries’ en twee ‘vleugelpaarden’.

Het is wel raar om van een prentenboek te zeggen: maar dit is zo ontroerend dat je er bijna van moet huilen!
Dit is niet alleen een boek voor kinderen, of voor paardengekken; dit is zo’n boek dat voor iedereen die nog wel eens versteld kan staan van het leven, prachtig is. Weer eens wat anders dan ‘Spuiten en Slikken’ of ‘The New Kids’!

Met “Draaf met mij” is de wereld een beetje mooier geworden…

Dit boek is voor €14,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).


Uitgave: Marmer - 2011

dinsdag 13 december 2011

De rode schoentjes – Marian van Lieshoud


Om af te kicken van Désanne van Brederode even iets heel anders: een prentenboek voor kinderen.
“De rode schoentjes” is een prachtige bewerking van het oude verhaal van Denemarkens grootste kunstenaar: de sprookjesverteller Hans Christian Andersen (1805 – 1875) door de bekende illustratrice Marian van Lieshoud.


Ik moest wel even lachen. Ik zag dat het in het verhaal over de ‘eerste communie’ gaat. Bij de uitgever hebben ze vast gedacht: “Huh, … laten we dit maar bij de recensenten van de IZB neerplonzen…”. Nu is de IZB een protestantse organisatie, dus eigenlijk weten wij ook weinig of niets van dit soort zaken. In de PKN bestaat geen eerste communie. De illustratrice die na 20 jaar Amerika in Brussel is gaan wonen gaat er waarschijnlijk vanuit dat iedere Belg weet wat de heilige communie inhoudt. Dat zal zo zijn, maar voor de seculiere Nederlanders ligt dat een beetje anders.
Maakt niet uit: wij recenseren álles als het moet. Papa’s en mama’s die niet rooms-katholiek zijn kunnen gewoon aan hun kinderen uitleggen dat de eerste communie een feestje is voor kinderen in de kerk. Voor alle wijsneuzen die persé het naadje van de kous willen weten heb ik dit van internet geplukt:
“… In de Rooms-Katholieke kerk nemen kinderen rond hun 7e jaar voor het eerst deel aan de “Maaltijd van de Heer” of “Eucharistische maaltijd”. Deze eerste deelname aan het sacrament van de eucharistie wordt Eerste Communie of Eerste Heilige Communie genoemd en wordt in het algemeen zeer feestelijk gevierd in de parochie waartoe de kinderen behoren. De Eerste Communie is één van de drie stappen in de inwijding of initiatie in het christelijk geloof. De eerste stap is de doop met water, meestal in het eerste levensjaar van het kind. Door de doop wordt hij of zij opgenomen in de kerkgemeenschap. De tweede stap is de Eerste Communie, de eerste keer dat het kind volledig mag deelnemen aan de “Maaltijd van de Heer” of eucharistie en het heilig brood ontvangt (te communie gaan). De derde stap is het vormsel, dat meestal rond 12-jarige leeftijd wordt toegediend door de bisschop. Door handoplegging en zalving ontvangen de kinderen of jongeren de Heilige Geest, de kracht die hen in hun leven zal sterken. Doopsel, vormsel en eucharistie worden sacramenten genoemd…”.

Zo, en dan nu het verhaal.
Een klein meisje, Karen, zit helemaal alleen op een koude harde steen. Geen papa, geen mama, geen warm bedje om in te slapen. Een deftige, oude dame die haar hondje uit laat, wil wel voor haar zorgen: “Noem mij maar Tante…”. Karen trekt bij Tante in. De oude klompjes van Karen worden in het vuur gegooid, ze krijgt nieuwe schoentjes, en jurkjes, en nachtjaponnetjes, en een warme winterjas, en laarsjes met bont van binnen. Het kan niet op: Tante zit blijkbaar goed bij kas. Ze leert Karen ook nog eens pannenkoeken bakken en knopen aannaaien, en het verschil tussen een dessertlepel en een soeplepel, en schrijven zonder fouten, en hoe je thee drinkt uit een porseleinen kopje. Karen vindt zichzelf heel mooi en belangrijk en verandert daardoor in een enorme ijdeltuit. Als ze haar eerste communie doet mag ze van Tante zwarte schoentjes gaan kopen. Maar wat doet die eigenwijze Karen: ze koopt róde. Als Karin met haar neus in de lucht de kerk inloopt spreekt al het kerkvolk er schande van. Tante schaamt zich dood. Voor straf mag Karen s‘avonds niet naar het feest. Helaas Tante wordt erg ziek, en stiekem trekt Karen haar rode schoentjes aan en glipt de deur uit. Op het feest kan ze echter niet meer stoppen met dansen. De rode schoentjes hebben de leiding overgenomen. Ze vliegt naar buiten en danst met alle dieren die ze tegenkomt. Uiteindelijk ziet ze een magische schoenpoetser die al vaker in het verhaal is opgedoken, en die haar - tevreden met het resultaat van het lesje dat Karen heeft geleerd - weer met beide benen op de grond zet. Eind goed, al goed.

De tekeningen zijn werkelijk fantastisch. Tante heeft een deftige knot en leren handschoentjes aan, zoals dat hoort. Er is een tekening waarop ze baldadig Karen’s ouwe klompen de haard in schopt. Er is een tekening waarop Karen in haar ondergoed tussen zoveel kleren staat dat ze zelf niet meer weet wat ze kiezen moet. De hond, die overal bij is, loopt al even pedant met zijn neus in de lucht, als Karen. Tussen de stoet communicanten valt Karen direct op, doordat ze als enige een roos achter haar oor heeft gestopt, terwijl de rest een roos in de hand vasthoudt. Karen heeft een zwart gebedenboek in haar hand. En loopt natuurlijk op rode hakschoentjes met veel smalle bandjes. Op de danstekeningen zwiert Karen in haar opbollende jurk alle kanten op.
Op de laatste tekening zie je een vogel die de lakschoentjes heeft aangetrokken, en zich met moeite in evenwicht probeert te houden, terwijl zijn veren alle kanten op stuiven.
Een boek waar je heel erg blij van wordt...

Marian van Lieshoud heeft al een lange carrière achter de rug. In de Verenigde Staten, waar ze bekend is onder de naam Marian Young, werkte ze voor Simon & Schuster en diverse andere uitgevers. Ze illustreerde diverse bestsellers en had verschillende exposities van haar schilderijen, zowel in New York als Brussel.
In Nederland maakte zij samen met Thera Coppens twee succesvolle prentenboeken: 'Was het fijn in de trein' en 'Madame Rat'. In 2010 bedacht en illustreerde zij ‘In de maneschijn, de 22 meest gezongen kinderliedjes’ die allemaal door VOF de Kunst op een cd zijn ingezongen.

"De rode schoentjes" is voor €14,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie de kolom hiernaast).

Uitgave: Marmer - 2011

Stille Zaterdag – Désanne van Brederode


“… Liefde is een eigenaardig mengsel van twee tegengestelde dingen, een mengsel van het ergste egoïsme en de meest volmaakte toewijding. Een paradox! Bovendien, liefde, de hele wereld praat voortdurend maar over liefde, liefde, maar liefde kies je niet, je raakt ermee besmet, als een ziekte. Liefde overvalt je als een ramp…” - Amos Oz in ‘Een verhaal van liefde en duisternis’.

Wel raar om het tegen Kerst over een Paasverhaal te hebben, maar dit is echt té mooi om te laten liggen tot Pasen. Bovendien: Kerst maakt Pasen mogelijk, dus whatever (zo, dit heb ik maar weer mooi aan elkaar gekletst) …

“Stille Zaterdag” is geen makkelijk boek; maar dat verwacht natuurlijk ook niemand van een filosoof (Désanne van Brederode - Utrecht, 1970 - getrouwd met Volkskrantcolumnist Arjan Peters - samen één zoon - studeerde filosofie en is een veel gevraagd spreker op het gebied van filosofie en religie). Het is wel een ontroerend boek (en ik maar denken dat wijsgeren van die ‘droge’ wetenschappers zijn…).
Voor ik verder ga, wil ik ook dit keer op de prachtige grafische vormgeving wijzen. De gedeelten worden afgescheiden door verschillend gekleurde pagina’s, die te maken hebben met de kleuren van het liturgische jaar – maar hoe of wat weet ik ook niet precies.

Het verhaal is gauw verteld: gehuwde man, - Maurice Benders, kunstkenner - wordt stapelverliefd op gehuwde vrouw, - Sara Mijland, burgemeester van A’dam – jawel.
Het bijzondere is dat Désanne van Brederode dit stel nu eens níet geheid het bed in schrijft, maar tot gekwordens toe laat ronddraaien in een achtbaan van verzwegen emoties (het is bijna onvoorstelbaar dat ze dat anno 2011 kan verkopen; toch is het zo). En dat levert literatuur op. Met een grote L, welteverstaan.

“… Voor het eerst die avond had Maurice aan Sara gedacht. Aan zijn eigen, belachelijke huilbuien in hun begintijd. Zonder snikken, zonder stuwingen en samentrekkingen in zijn middenrif, een enkele keer zelfs zonder ergerlijke snotneus, zonder gesnuif; een huilen dat opkwam bij de gedachte aan haar, aan wat hij dan toch nog van de gewiste sms’jes, van de zinnen die ze had uitgesproken had onthouden, een huilen van woede en teleurstelling soms, in haar, vaker nog in hemzelf, een huilen om het huilen van verlangen. Naar een stille omhelzing die zou overgaan in meer, en nog veel meer, het meeste – een omhelzing waarin ze zich konden verbergen, niet voor God, maar voor de hoekige, de starre, stramme, oud geworden wereld, de meningenmachine, het perpetuum mobile van oordeel dat op oordeel volgde. Een vrijage als een vluchten in elkaar: tot er van hen niets meer zou resten dan één enkel licht, een onderwaterlamp, een bovenwaterlamp, hun opkomende, stralende morgenster. Als in dat kerstliedje uit zijn kindertijd. De raadselachtige woorden in de vierde regel: 'Bode van de luister'...”.
Ziedaar: liefde.
Toen ik dat allemaal had gelezen, merkte ik dat ik keihard zat te janken.
En van wat volgde: “… Hoe vaak had Henriëtte (zijn ega) hem in die weken niet gevraagd of hij verkouden was? Soms midden in de nacht, ze had een flesje Otrivin gekocht, en keelpastilles, Adem Vrij…” (nóg meer liefde), ging ik nog veel harder janken.
Ga nou niet zeggen dat ik niet zo vreselijk sentimenteel moet doen: in een reactie drie bloggen geleden zei iemand nog dat ik juist zo’n ‘heerlijke nuchtere kijk’ op een boek had – dus ik val best mee.

Bovenstaand citaat is natuurlijk uit zijn verband gerukt, maar wat hier en nog een paar keer in dit boek gebeurt is dat Désanne van Brederode zichzelf stap voor stap naar de top schrijft en helemaal ‘los’ gaat. Alsof ze in een soort ‘flow’ terecht komt waarin je als lezer mag delen. En dát is ‘schrijven’ (vind ik)… En dit: “… Het uitzicht, vergezichten, overzicht. Elkaars gezicht. Dat ene…”.

Twee geliefden, dus (“… Maar wat ik allemaal door jou ben gaan denken…”). Waarom gebeurt er ‘niks’? Omdat er gezinnen zijn waar ze zich verantwoordelijk voor voelen. Omdat ze allebei christelijk zijn. Omdat ze geloven dat God dat niet wil. Als God al iets met deze liefde te maken heeft, zegt Maurice, dan is dit een ‘beproeving’.
Een groot deel van hun wederzijdse aantrekkingskracht lijkt gebaseerd te zijn op het begrijpen van elkaars spiritualiteit (“… Hoezo langetermijnbelangen? Eeuwigheidsbelangen, daar gaat het om...”). Er zijn geen anderen in hun omgeving die ook, of op dezelfde manier, geloven. Dat maakt ontzettend eenzaam.
Drie jaar duurt hun relatie (zoals Jezus ook drie jaar op aarde ‘wandelde’), dan zetten ze er een punt achter. Een punt die natuurlijk geen punt blijft.

Van Brederode omkleedt haar verhaal met verrassende uitweidingen over religie, kunst, en schrijvers: een filosofe waardig. Grote namen komen voorbij: Kierkegaard, Bonhoeffer, Nietzsche, Edith en Gertrude Stein, Luther, Augustinus. Het gaat over Levinas-geklets. Het gaat over de grote Orpheusmythe die wordt verbonden met het bijbelverhaal over de vrouw van Lot. Orpheus haalt zijn geliefde op uit het dodenrijk. Hij mag niet omkijken, maar doet dat toch. De vrouw van Lot mag ook niet omkijken naar de brandende stad achter haar, maar doet dat ook. Veranderd in een zoutpilaar:
“… Doe wel, en zie niet om. Weinig woorden. Allemaal monosyllabisch, zodat ook de dommeriken het konden begrijpen. Aforisme voor een Succesagenda…”.
En dat is natuurlijk allemaal niet voor niets: “… Het niet omkijken: dat was de lakmoesproef. Het omzien was het kwaad. Het zeker willen weten of er achter je rug nog wel iets was, desnoods alleen een terugweg…”. Op een ‘Stille Zaterdag’ kijken ook Maurice en Sara om. Het ‘offer’ kan niet uitblijven. Terwijl Sara een sms’je van Maurice leest, loopt ze onder een auto. (“… En nu was ze dus dood. Echt waar? Je meent het niet…”).

Désanne van Brederode steekt niet onder stoelen of banken dat ze wat heeft met ‘geloof’. Ik bewonder dat enorm, want van de tolerante elitaire grachtengordel mag je álles zijn, behalve christelijk. Het kan je literair echt je kop kosten. Van Brederode zit daar niet mee.
Ze beschrijft hoe burgemeester Sara Mijland ("... die doodenge Veluwse reli-troela..."), steeds weer wordt beoordeeld op haar geloof, hoe dat er overal bij wordt gehaald en zij zich steeds weer moet verdedigen.
Hoe overleeft een moderne gelovige de ongelovige maatschappij. En wie is hier eigenlijk ‘dom’ en ‘achterhaald’ en ‘zielig ‘?
“… Nadat Maurice, begin jaren tachtig, als student een spreekbeurt had gehouden over twee iconen uit Ohrid, Macedonië, getiteld ‘Man van Smarten’ en ‘Uitstorting van de Heilige Geest’, hadden zijn nieuwe vrienden hem nog net niet met zijn kop onder de koude kraan gehouden, maar veel had het niet gescheeld…”.

Nergens in dit boek verder een sprankje humor. Voor het geval je het nog niet wist: enkel en alleen verliefden nemen elkaar dood- en doodserieus. Of misschien toch, als Maurice in bad zit en er twee soorten badschuim op de rand staan:
“… Omdat Maurice te lui is om te kiezen, goot hij van allebei wat in het veel te hete water…”. Maar dan moet je wel ‘helemaal’ twee doppen…, dus als je écht lui bent… Nou ja, laat maar. Maar dit is dan ook echt het enige hilarische.

Misschien is het allermooiste in dit boek wel de bespreking van het beeld 'De kus' van Rodin, die Désanne van Brederode in het verhaal verweeft. Sara ziet het tijdens een kunstuitje. Natuurlijk is het bij mij ook wel eens langs gekomen tijdens lessen cultuur- en kunstgeschiedenis, maar nooit op de manier waarop Van Brederode het omschrijft. Dantes ‘Divina Commedia’ is Rodins inspiratiebron geweest: “… De twee kussende gelieven waren de overspelige Paolo en Francesca, die de schrijver opvoerde in het vijfde Canto van het eerste boek Inferno, oftewel de Hel (!)… “. Ze hebben hun liefde met de dood moeten bekopen, voorgoed gevangen in een omhelzing omgeven door mist en zwaveldampen. “… Rodin had zich eeuwen later een hoeder, een redder van de twee dolende kussenden betoond, niet slechts door een beeld van ze te maken, maar ook door dit ook nog eens uit te voeren in het reinste, sneeuwwitte, bijna lichtgevende marmer. Alsof hij de helledrek, de bedorven modder, de stinkende, inktzwarte zonden eigenhandig van zowel hun lichamen als hun zielen had geschrobd. Broederlijk? Priesterlijk. Een absolutie zonder kruisteken, maar met beitels en borstels bij de Allerhoogste afgesmeekt…”. Auguste Rodin: “… de heidense natuurgod met de woeste baard, met de onstuimige, verwilderde blik die zowel op scheppingskracht als vernietigingslust kon duiden, de dichtergod, de kettergod, die twee rechtopstaande handen Kathedraal had durven noemen…”. Ik moest spontaan aan Prince denken. “Purple Rain”; weet je wel?! Sara: “… Zo hield de stenen man zijn stenen geliefde vast: als iemand die losliet… De man was bedroefd. Dat zag je aan zijn schouders, zijn hals, de buiging van zijn hoofd. Aan hoe de vrouw haar hand om zijn nek heen vouwde, waarbij ze zijn ogen door haar schouder aan het zicht onttrok…”. Alsof de vrouw de man wil beschermen, terwijl de man al bezig is haar los te laten. Van wie moet dat?
“… Waarom? Waar? Om?...”. Het zijn de twee volkomen aan elkaar tegengestelde reacties op tragiek die het beeld zo tragisch maken. “… Het beeld had onder stroom gestaan, dat was het, en daarom had de aanblik Sara als een bliksemflits getroffen. Er was geen gelijk, er werd geen strijd beslecht, maar vrede was er evenmin. Er was een boek, in de hand van de vrouw, een opengeslagen boek, ze hield het achteloos achter haar rug – iets wat niet meer gelezen hoefde te worden. En Sara had getrild…”.

Een Europese collega-burgemeester: “… U liep op een gegeven moment weg van ‘De Kus’, maar u bleef ernaar kijken, zelfs met uw rug nog… Alsof u uit Plato’s grot kwam!...”.

En verder: “… De wetmatigheid: hoe groter geluk, hoe minder taal…”.
En: “… Lezen, lezen, en lopen en herlezen, om maar niet weg te zinken in verdriet…”.
En: “… Voordat je ons verlaat: Verlaat mij niet… Of andersom. Hier ben ik…”.
En: “… Meer was er niet. Meer was er wel…”
En: “… Geen mens zou verder lezen. Nooit…”.

Wat een boek. Ik wil dat beeld van Rodin ‘zien’! In het echt! Wie gaat er mee?

"Stille zaterdag" is voor €18,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: Querido – 2011

donderdag 8 december 2011

Kamer – Emma Donoghue


“… Geen grotere wanhoop dan om een kind, iedere ouder is op zeker moment een Mater Dolorosa…” - Vonne van der Meer in ‘De vrouw met de sleutel’ (zie mijn blog van 20.03.’11).
Twee blogs hiervoor schreef ik dat de meest volmaakte liefde niet de liefde tussen man en vrouw is, maar die tussen moeder en kind.
Deze onthutsende roman bewijst dat maar weer eens.


Waarschijnlijk herinnert iedereen zich nog de lugubere nieuwsberichten over de aanhouding van een 73-jarige Oostenrijker, Joseph Frizl, die zijn dochter Elisabet 24 jaar gevangen hield in een kelder. Zij kreeg zeven kinderen van hem waarvan er drie bij haar opgesloten zaten. De bevrijdingsbeelden lieten een 5-jarig jongetje zien die met wijd opengesperde ogen de onbekende wereld inkeek. De Iers-Canadese schrijfster Emma Donoghue (Dublin-1969) werd hier zo door geraakt dat ze er een boek op baseerde.

Dit hele verhaal is geschreven vanuit het perspectief van Jack, oftewel “Meneertje Vijf” (hij is vijf jaar geworden), die samen met zijn moeder, “Mam”, afgesloten van de buitenwereld in “Kamer” leeft. Meneertje Vijf weet niet beter en is eigenlijk heel gelukkig. Zijn moeder speelt en stoeit met hem, zingt voor hem, leert hem lezen, schrijven en rekenen, en soms mag hij naar zijn vriendjes in “Tv” kijken: Dora, SpongeBob, en Bob de Bouwer: “… Ik zou het liefst de hele dag tv-kijken, maar dan gaan onze hersens rotten…”.
Samen hebben ze een keur aan dagelijks af te werken rituelen bedacht.
Wat niet leuk is: s’ avonds moet Jack in “Kast” slapen, omdat “Ouwe Nick” dan komt, en Mam niet wil dat hij Jack ziet. Meneertje Vijf is bang dat Ouwe Nick Mam pijn doet. Hij wacht, terwijl hij zijn tanden telt, tot Mams bed is uitgekraakt. Als Ouwe Nick weg is kan hij bij Mam gaan liggen. En wat nog meer niet leuk is: heel soms is Mam niet aanspreekbaar. Dan is haar batterij leeg: ze ligt bewegingloos in bed met haar ogen dicht. Dan is Mam “Weg”, en probeert Jack zo stil mogelijk voor zichzelf te zorgen.

Mam is zo blij met Jack: “… ‘Jij was helemaal verdrietig tot ik ineens in je buik kwam.’ ‘Precies. Ik huilde tot ik geen tranen meer overhad,’ zegt ze…”.
Tot Jack werd geboren: “… ‘Ik dacht: Jack komt eraan. En toen kwam je er heel vroeg in de ochtend uit gefloept, op het kleed, met je ogen wijd open.’
‘Jij snijdde het touwtje door en toen was ik vrij,’ zeg ik tegen Mam. ‘Toen werd ik een jongetje.’ ‘Nou, eigenlijk was je al een jongetje.’…”.

Als je vijf bent, word je al een hele kerel. Dus gaat Mam met stukjes en beetjes aan Jack de waarheid over zijn situatie uitleggen. In het boek wordt dat ‘onliegen’ genoemd. Jack dacht altijd dat er buiten “Kamer” niets was, nu vertelt Mam dat de dingen die hij op Tv ziet in het echt ook bestaan. Soms is het moeilijk voor Jack om alles te accepteren wat Mam hem vertelt:
“… ‘Jack, dit is belangrijk. Ik woonde in een huis met mijn mama en mijn papa en Paul.’ Ik moet het spel meespelen, anders wordt ze boos. ‘Een huis in Tv?’ ‘Nee, buiten.’ Dat is belachelijk, Mam is nooit in Buiten geweest… ‘Ik was hun kleine meisje.’ ‘Nietes’. Mam frommelt de tekening op. Er ligt nat op Tafel, het maakt haar wit helemaal glimmend. ‘Niet huilen,’ zeg ik. ‘Ik kan er niets aan doen.’ Ze wrijft de tranen over haar gezicht… Ik hou haar hand vast. Ze wil dat ik het geloof dus ik doe mijn best, maar mijn hoofd doet pijn. ‘Heb je echt eerst in Tv gewoond?’ ‘Ik zei toch dat het niet Tv is? Het is de echte wereld, je zou niet geloven hoe groot die is.’ Ze doet haar armen opzij, ze wijst naar alle muren. ‘Kamer is alleen maar een klein stinkhol vergeleken met de rest van de wereld.’ ‘Kamer is geen stinkhol.’ Ik schreeuw bijna… ‘Liegbeest, jokkebrok, er is helemaal geen Buiten.’ Ze begint nog meer uit te leggen maar ik stop mijn vingers in mijn oren en roep: ‘Blablablablabla!’…”.
Dan zegt Mam dat het haar spijt dat ze te snel gaat, en wacht ze tot Jack aangeeft de zaken verwerkt te hebben. Jack is een wijs en nieuwsgierig jongetje: meestal vraagt hij vanzelf verder.

Gaandeweg het verhaal komen we er achter dat Mam als studente werd gekidnapt door Ouwe Nick en opgesloten in zijn tuinhuis dat hij speciaal hiervoor heeft gebouwd.
“… ‘Weet je waar je hart zit, Jack?’ ‘Boem boem boem.’ Ik wijs ernaar. ‘En waar zit je gevoel, waar voel je je verdrietig of bang of vrolijk en zo?’ Dat is lager volgens mij, ik denk in mijn buik. ‘Nou, dat heeft hij dus niet.’ ‘Geen buik?’ ‘Geen gevoel,’ zegt Mam. Ik kijk naar mijn buik. ‘Wat heeft hij dan?’ ze haalt haar schouders op. ‘Gewoon een gat.’ …”.

Als Ouwe Nick als straf een tijdje de stroom afsnijdt omdat Mam tegen hem heeft geschreeuwd, beseft ze dat hij steeds gevaarlijker wordt. Om te overleven bedenkt Mam een ontsnappingsplan. Jack moet doen of hij heel erg ziek is en dood gaat. Mam wikkelt hem in een kleed. Als Ouwe Nick hem om te begraven met kleed en al in de open laadbak van zijn pick-up gooit, weet hij te ontsnappen, en zo redt Jack zichzelf en zijn moeder.
Daarna volgt het subtiele verhaal over Jack’s aanpassing aan de buitenwereld. Alles is eng. Traplopen, de wind op zijn gezicht, andere kinderen. Eigenlijk zou hij het liefst weer naar de veiligheid van “Kamer” willen.
Voor Mam is alles ook ongelooflijk moeilijk. Een journaliste: “… ‘U voelt vast een bijna ziekelijke behoefte – heel begrijpelijk trouwens – om uw zoon te beschermen tegen de wereld.’ ‘Ja, dat heet moederschap.’ Mam gromt bijna…”.

Uiteindelijk zorgt een arts ervoor dat ze terecht kunnen in een appartement voor begeleid wonen zodat ze langzaam aan het normale leven kunnen wennen.
Samen maken ze een lijst met dingen die ze willen gaan doen als ze ‘dapper genoeg zijn’.
Jack: “… Nu ik in de wereld ben, ga ik nooit meer sperciebonen eten…”.

Kan een vrouw van het kind van haar verkrachter houden? In de roman ‘In Ongenade’ van J.M. Coetzee (zie mijn blog van 03.10.'11) kan ze dat, ja: “… Ik ben een vrouw. Denk je dat ik een hekel aan kinderen heb? Moet ik vanwege de identiteit van de vader tegen het kind kiezen? Ik heb me vast voorgenomen een goede moeder te zijn. Een goede moeder en een goed mens…”.
In dit boek doet een vrouw dat wéér. Dit is een verhaal over onvoorstelbare moederliefde in een angstaanjagend extreme situatie.

De opoffering van Mam wordt aan het begin van het boek uitgedrukt in een prachtig tijdloos fragment uit het ‘Klaaglied van Danae’ van Simonides (ca. 556 – 468 v.Chr.):
“O Kind,
Welk een smart heb ik.
Maar gij slaapt. Gij sluimert uw zoete rust
In de vreugdelooze, kopergenagelde kist,
In den duisteren nacht
En den blauwzwarten nevel uitgestrekt.”

Het verhaal wordt nergens shockerend of sentimenteel, omdat het gezichtspunt dat van een argeloze en vrolijke kleuter blijft.
Bij lezing sprongen af en toe de tranen in mijn ogen; bepaalde uitspraken van Jack lijken zo uit de mond van mijn dochter te zijn getrokken, toen ze vijf was. Hij heeft het b.v. over dingen die zijn ‘verstoppeld’, en over ‘later als ik een mens wordt’. Ja, dat zeggen kleine mensjes van vijf. Zo dichtbij komt het. Ik weet niet hoe het er in het engels staat; misschien is dit vooral de buitengewone verdienste van de nederlandse vertaalster Manon Smits.
“Kamer” is een bestseller en werd onder andere genomineerd voor de Booker en de Orange Prize. Er is een website van “Room” waar je Jacks handschrift kunt bewonderen en een idee krijgt hoe "Kamer" is ingericht: www.roomthebook.com (als je op het boekenplankje klikt word je geconfronteerd met een gigantisch aantal citaten en boektitels: hier haalde de schrijfster haar inspiratie vandaan - het is werkelijk fantastisch om te lezen...).
Naast romans schrijft Emma Donoghue ook hoorspelen, toneelstukken en filmscenario’s.


Uitgave: Mouria - 2010, 336 blz., ISBN 978 904 580 266 4, €10,-
Rechtstreeks bestellen: klik hier

donderdag 1 december 2011

Het gat in ons evangelie – Richard Stearns


‘Soms zou ik God willen vragen waarom Hij armoede, lijden en onrecht toelaat, terwijl Hij er iets aan zou kunnen doen.’
‘Waarom vraag je het Hem dan niet?’
‘Omdat ik bang ben dat Hij mij dezelfde vraag stelt.’ – Anoniem


Wéér (zie mijn vorige blog) moest ik mij door pagina’s vol aanbevelingen én een voorwoord én een ‘voor Renee’, -de vrouw van de auteur-, én een woord van dank én een inleiding én een proloog (wat volgens mij ook gewoon een ‘voorwoord’ is) heen ploegen voordat dit boek eindelijk op bladzijde 40 begon! Echt waar. Dat is zo ongeveer halverwege… Nou ja, min of meer dan.
Het is echt even wennen: die bewieroking. Ik bedoel: waarom zou ik zelf niet kunnen bepalen of dit boek al dan niet goed is. Waarom moeten anderen mij dat eigenlijk vertellen. Waarom zou ik ook maar aan een boekenblog beginnen als het gras op die manier al voor mijn voeten wordt weggemaaid… ?!
Nu kun je natuurlijk zeggen: waarom lees je dat dan allemaal! Nou, omdat ik eigenlijk toch wel nieuwsgierig ben naar wat grootheden als Madeleine Albright en Bono en Bill Hybels en Andries Knevel en Joël Voordewind over dit boek zeggen. Ik kan daar toch maar mooi een hoop van leren: hoe promoot ik zo goed mogelijk een boek voor de IZB. Ja toch?!
Maar ik denk dat ik het snap: het vorige boek was van Gea Gort. Zij studeert: in de VS. De schrijver van dit boek, Richard Stearns, woont: in de VS. Dus waarschijnlijk is dit gewoon de Amerikaanse ‘way of life’: een overgewaaide trend die ik heb gemist. Ik loop hopeloos achter. Ik stam nog uit de tijd dat schrijvers hun dankwoordjes bescheiden achterin hun boek zetten.
Die Amerikanen: altijd een tikkeltje overdreven.
Nou, dit illustreert dan tevens perfect mijn belezenheid op het gebied van populaire Amerikaanse theologie: niet dus.

Richard Stearns, is directeur van de Amerikaanse tak van de grootste hulporganisatie ter wereld: WorldVision. En ik zeg het maar gelijk: wat hij hier doet is niet meer ‘schrijven’ – maar ‘hersenspoelen’! Eerst irriteert het je, dan word je boos, vervolgens stil, en voor je het weet zit hij ineens ‘in je hart’.

Stearns laat in dit boek zien wat armoede is, wat honger en dorst teweeg brengen, wat ziekten als aids en malaria aanrichten, wat onderdrukking, misbruik, corruptie, onrecht en leed met je doen, wat geweld aanricht. De wereld staat in lichterlaaie: “… we moeten als christenen onze hoofden niet in het zand steken en net doen alsof het goed gaat met de wereld, omdat het met onszelf goed gaat…”.

Waar Gea Gort (zie mijn vorige blog) haar missie beperkt tot de stad, gaat Richard Stearns er wereldwijd tegenaan. En dat is heel heftig. Heeft Gea Gort het nog voorzichtig over christenen die ‘van hun ladder afkomen’; bij Richard Stearns denk ik eerder aan het geblêr van Peter Koelewijn:
“… Kom van dat dak af… ik waarschuw niet meer!...”.
Het gevaar bij Stearns is dat hij met zijn duizelingwekkende aantallen en globale statistieken een verhaal heeft dat al gauw abstract wordt. Dat onderkent hij zelf ook. Het boek van Gea Gort is veel meer voorstelbaar, omdat het door de kleinschaligheid dichtbij blijft.

Stearns: “… Gisteren zijn er ruim 26.500 kinderen gestorven door armoede en dat gebeurt vandaag opnieuw, en morgen, en overmorgen. In één jaar zullen er een kleine tien miljoen kinderen sterven…”.

“… Aids kan het best worden bestreden door preventie, en dus heeft Living Hope (een christelijke Zuid-Afrikaanse aidsbestrijdingsorganisatie) een heel leger mensen uitgerust met kennis over levensvaardigheden. Ze mengen zich onder de mensen en werken voornamelijk met jongeren. In de gemeenschap komen drugsgebruik, bendes, prostitutie, verkrachting en alcoholisme voor. Thomas zegt het volgende over de nood van jongeren in deze sloppenwijken: ‘Er zijn geen dromen. De gedachten zijn ook arm.’ Thomas vertelde het verhaal van een veertienjarig meisje, dat hem had uitgelegd waarom ze al zo jong seksueel actief was. Ze zag een toekomst voor zich zonder werk, zonder opleiding en zonder hoop. ‘Ik besloot zoveel mogelijk seks te hebben. Hopelijk heb ik op mijn vijftiende aids en ben ik op mijn twintigste dood,’ zei ze tegen hem. ‘En dominee, ik vind dat ik goed op weg ben.’…”.

“… Wereldwijd heeft bijna één op de zeven, 854 miljoen mensen, niet genoeg te eten om zich in leven te houden. Het is een vicieuze cirkel – de armen hebben honger, en hun honger houdt hen arm…”.

“… Ik denk niet dat ik ooit eerder op een plek ben geweest die geestelijk zo duister is als Gulu, Noord-Oeganda. Gulu is al meer dan twintig jaar het middelpunt van gewelddadige wreedheden die gepleegd worden door het zogeheten Verzetsleger van de Heer en hun monsterlijke leider, Joseph Kony, die zichzelf presenteert als zoon van God. Als de satan leeft en zich in onze wereld manifesteert, is hij beslist aanwezig in deze sektarische en wrede groepering. Dit verzetsleger ontvoert kinderen die vervolgens gedwongen worden tot moord, verkrachting en zelfs kannibalisme. Men vermoedt dat Kony tijdens zijn schrikbewind meer dan achtendertigduizend kinderen heeft ontvoerd, een aantal daarvan heeft vermoord en de rest gedwongen heeft te moorden door hen als kindsoldaat te gebruiken…”.

“… Elk jaar sterven er minstens vijf miljoen mensen aan ziekten die te maken hebben met vervuild water. Miljoenen ouders hebben te maken met een situatie die ze niet kunnen winnen – ze moeten hulpeloos toekijken hoe hun kinderen omkomen door gebrek aan water. De andere mogelijkheid is dat hun kinderen sterven aan diarree, want het enige water dat ze hebben is besmet…”.

Maar Stearns heeft hoop. Dit lijden hoeft niet! Dat is een prachtige december-gedachte.
Als alle christenen wereldwijd op staan, en eindelijk eens gaan doen wat de Bijbel zegt: tienden van hun inkomen geven, de wees en de weduwe bijstaan, de hongerigen te eten geven, de dorstigen te drinken geven, de naakten kleden, de gevangenen bezoeken, en gerechtigheid nastreven, dan zou dat het ergste leed lenigen, dan zou de hemel op aarde (bijna) mogelijk zijn.
“… Heb God lief. Heb je naaste lief. Dat is alles. Dat is de ‘Bijbel van dummies’...”. Stearns predikt niets minder dan een christelijke revolutie: “… Jezus vroeg zijn volgelingen niet om een paar goede werken te doen, ze moesten de wereld op zijn kop zetten…”. Want: “… Van naar de kerk gaan word je geen christen, net zo min als je een auto wordt door in de garage te staan…”.
God kan een geparkeerde auto niet besturen.
"...Een kerk die binnen vier muren leeft is geen kerk...".

Hij pepert ons in hoe goed we het hebben: “… Als je dit jaar 25.000 dollar (ongeveer 17.000 euro) verdient, ben je rijker dan negentig procent van de wereldbevolking! Als je vijftigduizend dollar (ruim 35.000 euro) verdient, ben je rijker dan 99 procent van de wereld!...” en “… als je je realiseert dat 93 procent van de wereldbevolking geen auto heeft, ziet je oude roestbak er nog goed uit…”.

Dus: wat ga je eraan doen?

“…Als je denkt dat je te klein bent om iets te betekenen, probeer dan eens in een afgesloten ruimte te slapen waar een mug is…” - Afrikaans gezegde

“… Wees de verandering die je in de wereld wilt zien…” – Mahatma Gandhi

Armoede, onrecht, corruptie, ziekte, leed en het uitbuiten van mensen vormen een bespotting van Gods naam. Onze wereld ligt in puin. Het is tijd om ons te gaan inzetten.

“… Robert Kennedy zei eens: ‘Er zijn mensen die naar de dingen kijken zoals ze zijn en vragen “Waarom?”. Ik droom van dingen die er nog niet zijn en vraag “Waarom niet?”. Is het niet allemaal een kwestie van perspectief? Wat zie je wanneer je naar de pijn en het leed van de wereld kijkt? Zie je een ondervoed kind of een toekomstige boer? Een kind zonder opleiding of een potentiële onderwijzer? Zie je een bang kind, in elkaar gedoken in een vluchtelingenkamp – of zie je een toekomstige leider? Als je naar de gezichten van de armen, de uitgestotenen en de verdrukten kijkt, zie je dan hopeloosheid of zie je mensen die gemaakt zijn naar het beeld van God, met het vooruitzicht op een hoopvolle toekomst? Als christen kunnen wij naar onze gebroken wereld kijken, onze schouders ophalen en zeggen: ‘Zo is het nu eenmaal’. Of we kunnen dromen van hoe het ‘zou kunnen zijn’ – als we allemaal meedoen. Is het niet beter één kaars aan te steken dan het duister te vervloeken? En wat zouden we kunnen bereiken als we niet één maar vele kaarsen aansteken? Het licht van een kaars is voldoende om het duister te verjagen, maar het licht van een miljoen kaarsen kan de duisternis vernietigen…”.

Volgens Stearns is de zorg voor de armen een verwaarloosd aspect van ons geloof.
“… Meer dan tweeduizend Bijbelteksten gaan over armoede en gerechtigheid…”.
Er ontstaat een gat in het evangelie als christenen alleen maar geloven en niets ‘doen’.
Er is een gat in de wereld, dat christenen moeten vullen.

Martin Luther King zei ooit: “… Als de kerk vandaag niet de opofferende geest aanneemt van de vroege kerk, zal ze haar echtheid kwijtraken, de trouw van miljoenen verspelen en afgewezen worden als een irrelevante maatschappelijke organisatie, zonder betekenis voor de twintigste eeuw. Elke dag ontmoet ik jonge mensen bij wie teleurstelling in de kerk is omgeslagen in pure afschuw…”. Als je het hebt over een ‘profetische blik’!

Maar, zoals een jounalist van het ND terecht opmerkte, als wij allemaal een soort ‘moeder Teresa’ worden zou het effect op onze economie rampzalig zijn. Dus dat is nou ook weer niet de bedoeling. Zeker niet in deze tijden van eurocrisis. Laten we eerst maar eens beginnen om met z'n allen heel gewoon ergens donateur van te worden... en misschien kunnen we dan ook nog een Afrikaans kind gaan sponsoren...

“Let our hearts be broken by the things that break the heart of God” – Bob Pierce, oprichter WorldVision.

“Het gat in ons evangelie” is voor € 19,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (IZB-Ark is onderdeel van de IZB, een missionaire organisatie binnen de Protestantse Kerk in Nederland, PKN, die gemeenten en gemeenteleden adviseert, stimuleert en ondersteunt door middel van toerusting, materialen en missionair werkers).

Uitgave: Gideon - 2011